(niet) Grensoverschrijdende mediation en verjaring

In Nederland is mediation op zich (nog) niet wettelijk geregeld[1]; Mediation wordt beheerst door het verbintenissenrecht (met name Boek 3 en Boek 6 BW).

Op 21 mei 2008 werd door het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie de Richtlijn 2008/52/EG betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken[2] vastgesteld (hierna: “Mediationrichtlijn”).

De Mediationrichtlijn heeft tot doel de toegang tot de alternatieve geschillenbeslechting te vergemakkelijken, de minnelijke schikking van geschillen te bevorderen door het gebruik van bemiddeling/mediation aan te moedigen en te zorgen voor een evenwichtige samenhang tussen bemiddeling/mediation en juridische procedures[3]. De richtlijn is uitsluitend van toepassing op grensoverschrijdende burgerlijke en handelsgeschillen.

In het kader van genoemde evenwichtige samenhang tussen bemiddeling/mediation en juridische procedures, draagt de Mediationrichtlijn in artikel 8 (“Gevolgen van de bemiddeling/mediation voor de verjaring”) de lidstaten op ervoor te zorgen dat de partijen die voor bemiddeling/mediation kiezen om te proberen een geschil te schikken, daarna niet worden belet om een gerechtelijke procedure of arbitrage met betrekking tot hun geschil aanhangig te maken door het verstrijken van verjaringstermijnen tijdens het bemiddelings-/mediationproces[4].

Bij de implementatie van de Mediationrichtlijn in 2012[5] heeft de Nederlandse wetgever ervoor gekozen om de implementatie te beperken tot grensoverschrijdende zaken[6]. De reden daarvoor was dat het toentertijd aanhangige wetsvoorstel tot aanpassing van Boek 3 BW en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de richtlijn[7] niet op voldoende draagvlak van de Eerste Kamer kon rekenen[8], in het bijzonder ten aanzien op het punt van verjaring (art. 3:316 e.v. BW). Ingevolge het wetsvoorstel zouden onder meer na het derde lid van art. 3:316 BW twee leden worden toegevoegd, inhoudende dat verjaring van een rechtsvordering ook werd gestuit door mediation zoals gedefinieerd in de Mediationrichtlijn. Dat kon volgens de Tweede Kamer echter tot verwarring leiden, omdat implementatie van de richtlijn in het BW en Rv zou betekenen dat in voorkomende gevallen bepaalde leden van één artikel alleen op grensoverschrijdende zaken van toepassing zouden zijn, terwijl andere leden van datzelfde artikel op nationale zaken van toepassing zouden zijn.[9] De richtlijn werd daarom in een afzonderlijke wet geïmplementeerd[10]

Art. 8 van de Mediationrichtlijn inzake de gevolgen van de bemiddeling/mediation voor de verjaring werd geïmplementeerd in art. 6 lid 1 Implementatiewet:  de verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door de aanvang van mediation. 

De Implementatiewet geeft duidelijkheid over de stuitende werking van mediation in een grensoverschrijdend geschil. De vraag of de aanvang van een mediation in een grensoverschrijdend (internationaal) geschil de verjaring van een (nadien ingestelde) rechtsvordering had gestuit, is onlangs en voor het eerst aan de orde gekomen in de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2021[11].

Eiser in cassatie, woonachtig in België, klaagde in cassatie dat het Hof blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het ingevolge art. 25 Rv voor  het beroep van eiser op de stuitende werking van de mediation ambtshalve de rechtsgronden had moeten aanvullen en vervolgens op grond van art. 6 Implementatiewet had moeten oordelen dat de aanvang van de mediation tussen partijen de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst op grond van dwaling had gestuit.

De Hoge Raad overweegt (rechtsoverweging 4.2.5):

“Aan het onderdeel ligt het uitgangspunt ten grondslag dat de aanvang van de mediation in een grensoverschrijdend geschil op een lijn gesteld kan worden met de stuitingshandelingen genoemd in art. 3:316 BW, en dat de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling op de voet van art. 3:317 lid 2 BW gestuit kan worden door binnen zes maanden na een schriftelijke aanmaning de mediation aan te vangen. Uit hetgeen hiervoor in 4.2.3. en 4.2.4. is overwogen, volgt dat dit uitgangspunt juist is. Het strookt met de ratio van de verjaringsregeling van de Mediationrichtlijn, die beoogt te bereiken dat partijen tijdens een mediation geen verjaringsrisico lopen. Met die ratio verdraagt zich niet de opvatting van ASR dat de aanvang van de mediation op een lijn gesteld moet worden met een schriftelijke aanmaning als bedoeld in art. 3:317 BW, die in geval van toepasselijkheid van het tweede lid binnen zes maanden moet worden gevolgd door een stuitingshandeling als bedoeld in art. 3:316 BW. Die opvatting sluit immers niet uit dat een rechtsvordering verjaart tijdens de mediation.”

Met de keuze om de Mediationrichtlijn en de gevolgen van mediation voor verjaring in een afzonderlijke wet te implementeren en de implementatie te beperken tot uitsluitend grensoverschrijdende geschillen, heeft de Tweede Kamer verwarring op het punt van verjaring willen voorkomen. Zo lang de wet echter geen bepaling kent die (ook) mediation in niet-grensoverschrijdende (nationale) op één lijn stelt met stuitingshandelingen in de zin van art. 3:316 BW, is sprake van verwarring en rechtsongelijkheid. Wat zou het oordeel van de Hoge Raad zijn geweest op het punt van stuiting van de verjaring als de eiser in de casus die ten grondslag lag aan de uitspraak van de Hoge Raad per toeval niet in het buitenland woonachtig was geweest en geen beroep op de Implementatiewet had kunnen doen? Zou het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden[12] (geen stuiting door mediation, rechtsvordering verjaard) tot dezelfde uitkomst hebben geleid?

Voor het op één lijn stellen van nationale en internationale mediation op het punt van stuiting van verjaring pleiten ook de grondslagen van mediation (vrijwilligheid, vertrouwelijkheid, partij-autonomie)[13] die erop zijn gericht om partijen in alle vrijheid, vertrouwelijkheid met elkaar het gesprek te laten aangaan.

In het teken daarvan borgen de artikelen 5 respectievelijk 7 van het MfN-Mediationreglement de vrijwilligheid van partijen en de vertrouwelijkheid  van al hetgeen tijdens de mediation door partijen mondeling of schriftelijk is aangevoerd. Art. 9 van het MfN-Mediationreglement bepaalt dat eventuele bij de aanvang van de mediation al aanhangige gerechtelijke of aanverwante procedures over de kwestie (of onderdelen ervan) door partijen worden opgeschort voor de duur van de mediation en dat partijen gedurende de mediation over die kwestie jegens elkaar ook geen procedures aanhangig maken[14].

Het aanmerken van het beginnen van (ook) nationale mediation als stuitingshandeling, zou eraan bijdragen dat partijen zich vrij voelen om het gesprek met elkaar aan te gaan, door de zorg over eventuele verjaring van rechtsvorderingen weg te nemen.

Het argument dat mediation in dat geval zou kunnen worden gebruikt als instrument om verjaring te stuiten, lijkt voorbij te gaan aan de rol van de mediator. De essentie van de taak van de mediator is het bewaken van het mediationproces en het behandelen van de mediation met de nodige voortvarendheid[15]. In het kader daarvan mag een mediator partijen ook houden aan hun inspanningsverplichting (art. 2 MfN Mediationovereenkomst).

Op 20 januari 2020 maakte de – inmiddels demissionaire – Minister voor rechtsbescherming, Sander Dekker, aan de Tweede Kamer zijn voornemen bekend om een nieuw wetsvoorstel ter bevordering van mediation in consultatie te brengen[16]. Als doelen van het nieuwe wetsvoorstel noemt hij de bevordering van duurzame geschiloplossing en een betere inbedding van mediation in het rechtsbestel en de samenleving[17]. Met betrekking tot dit laatste doel worden verschillende maatregelen genoemd om het schakelen tussen buitengerechtelijke en gerechtelijke procedures verder te stimuleren en te vergemakkelijken.

Alle reden en aanleiding om het aanvangen van nationale mediation op één lijn te stellen met stuitingshandelingen in de zin van art. 3:316 BW.


[1] Sinds 2011 zijn verschillende initiatieven genomen om een wettelijke regeling tot stand te brengen. De meest recente is een initiatiefwetsvoorstel van de Minister voor Rechtsbescherming Sander Dekker: “Wet bevordering mediation”. Het wetsvoorstel ziet op het bevorderen van de kwaliteit van mediators en de inzet van mediation als alternatieve wijze van geschiloplossing. Het voorstel bevindt zich momenteel nog in een voorbereidingsfase.

[2] Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken, PB EU L 136/7 van 24.05.2008.  

[3] Art. 1 Mediationrichtlijn, Doel en werkingssfeer.

[4] Artikel 8 lid 1 Mediationrichtlijn, Gevolgen van de bemiddeling/mediation voor de verjaring.

[5] Wet implementatie richtlijn nr. 2008/52/EG betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken d.d. 15 november 2012.

[6] Idem voetnoot 5, art. 2.

[7] Wetsvoorstel 32 555.

[8] Tweede Kamer, Memorie van toelichting, Kamerstuk 33320, nr. 3, I. ALGEMEEN onder 1. Inleiding.

[9] Tweede Kamer, Memorie van toelichting, Kamerstuk 33320, nr. 3, I. ALGEMEEN onder 2. Wijze van implementatie.

[10] Zie voetnoot 3.

[11] Hoge Raad 19-02-2021, Zaaknummer 19/04300, ECLI:NL:HR:2021:274.

[12] Arrest Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-06-2019, rechtsoverweging 3.6, ECLI:NL:GHARL:2019:5087.

[13] Vrijwilligheid, vertrouwelijkheid, partij-autonomie.

[14] Maatregelen ter bewaring van rechten (zoals beslaglegging, hoger beroep) zijn uitgezonderd; maar een partij die tijdens het mediationtraject een maatregel ter bewaring van rechten neemt, dient dit binnen 24 te melden aan de mediator en de andere partij.

[15] Art. 4 – Werkzaamheden mediator en procesbegeleiding, Toelichting bij het MfN-Meidationreglement en art. 8.1 en toelichting Gedragsregels voor de MfN-registermediator.

[16] Tweede Kamerbrief vervolg wetgevingstraject mediation, Kamerstuk: Kamerbrief 20-01-2020 van de Minister voor Rechtsbescherming, Sander Dekker, aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

[17] Idem voetnoot 13, pagina 4, Doel van de wet.

mr c vinken │ Vogelwikke 4, 5731 WG Mierlo │ KvK 80792170 │ Bank NL83 INGB 00070 3811 96 │
BTW-identificatienr. NL003489465B93 │ Aansprakelijkheid is beperkt tot het bedrag waarvoor de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van mr c vinken aanspraak op uitkering geeft, vermeerderd met het bedrag van eigen risico │ Op de dienstverlening is uitsluitend Nederlands recht van toepassing